Op de sanitaire voorzieningen van de hal in kwestie is niets aan te merken ware het niet dat er vier zijn wat een totaal geeft van zo een twaalftal voor dames alleen al. Ze bevinden zich aan weerszijden van de buitendeuren en aan weerszijden van de inkomdeuren van de hal.

Meestal zijn er drie dicht. De vierde is voor gebruik. Maar die wisselen. Zo kan de poetsvrouw ineens beslissen de ene dicht te maken met een rolluik en een andere te openen.

En wie stond er nu ineens aan de binnenzijde van zo een rolluik dat voor ¾ naar beneden was?

Mogelijk had ze het rode slotje gezien en enkel het poetsgerei neergepoot. Maar hoe kon ze dan weten dat ik daar nog onder door zou kunnen? Of ging ze er gewoon van uit dat gelijk wie er nog onderdoor kon rollen?

Dat dat alleen mij kan overkomen zou ik niet als zekerheid aannemen, maar het lijkt wel dikwijls zo.