Gisteren gingen we ons treinstation nog eens een bezoekje brengen. We hadden iets nodig. En terwijl ik dat even ging afhandelen, zou Luc de sanitaire voorzieningen gebruiken.

Hij kwam onverrichter zake terug. “Het gaat niet meer” zei hij “ik moet mijn identiteitskaart afgeven.

En dat doen we niet. Dat zegden we indertijd al, toen Tienen dezelfde maatregel had genomen.

Dat het er zat aan te komen dat het onze zou volgen, dat wisten we toen ook al. Maar ik stond toch even verbaasd te kijken dat het nog twee jaar heeft geduurd.

Zeker omdat het, kort nadat we over dat van Tienen berichtten, één van de mannen van de kuisploeg van bij ons tegen Luc en mij zijn beklag deed, op een mooie maandagmorgen, toen we gepakt en gezakt klaar stonden om naar een evenement te vertrekken.

Hij kloeg zijn nood en bovendien gooide hij de deur met een zwaai open en zei; “en dat zijn vrouwen!” net of het, als vrouw zijnde, mijn schuld was.

Twee jaar dus.

Voor Luc was het een geluk dat we nu terug een auto hebben, niet dat hij ín de auto … maar daardoor waren we sneller aan het tankstation op de autosnelweg.