De cateraar kwam aan en begon met de voorbereidingen voor de uitbating van de cafetaria. Je kan er namelijk ook wat te eten krijgen.

Iets later walmde de geur door de hal. De geur? Ik vond het stinken. Dat kan ook niet anders. Het rook gewoon naar gebakken ui. En wie hier al langer leest, weet dat ik, beter gezegd mijn maag, helemaal geen ui verdraag. Blijkbaar kon je er hamburgers kopen … met ui uiteraard.

In de namiddag ebde de geur weg, misschien werd mijn neus er wel aan gewend.

Maar de volgende ochtend herbegon het bakken en toen ging het fout. Mijn maag ging geweldig raar doen. Het leek wel of ze een constante dreiging doorzond. “Wààg het niet!” seinde ze en ik was nog in de verste verte niet in de buurt van het baksel gekomen. Nood breekt wet en ik zag me genoodzaakt een cola te drinken om het opkomende misselijke gevoel te lijf te gaan en de opkomende hoofdpijn te bezweren.

De derde dag nam ik de cola al op voorhand mee omdat ik wist dat het weer zou gebeuren. En inderdaad. Dan prijs ik me gelukkig dat we, ondanks het feit dat we geen cola meer drinken, toch een paar blikken in de koffer van de auto hadden.

Dat die maag rebelleert tegen dingen die ik eet, tot daar toe, daar heb ik onbewust schuld aan, maar dat ze zo gaat reageren op een geur … dat vind ik er over. Maar doe er maar eens iets tegen.