Het gesprek aan tafel ging over kinderen. De man had zijn kinderen zulke unieke namen gegeven en had ze zo uitgedokterd dat ze nooit omwille van hun naam zouden gepest worden. Daarna ging hij enkele domme namen noemen die mensen aan hun kinderen konden geven want dat was vragen om miserie. En hij noemde mijn dochters naam. Want hij zei dat je dan wist dat ze “het” liedje zouden zingen. Ik kende het liedje niet. Het was een Nederlands Nederlands liedje.

Wat ik denk? Het is niet de naam die het pesten uitlokt, het is het kind achter de naam. Want weet je, mijn dochter is nooit gepest. Zij was het haantje de voorste van de klas. En neen, ze was geen pester, integendeel. In de klas van mijn dochter werd niet gepest of je kreeg het met haar aan de stok.

Ik zei dus: “mijn dochter heet zo”.

En hij keek wat ongemakkelijk en ging verder over een vriend van hem die wel een kind maar geen meisje wilde. Het werd een meisje. Die vriend had daarna gezegd dat, had hij het geweten, hij het kind wel daar had gelaten.

Ik had kunnen vragen of hij zich realiseerde hoe het kind zich daarbij moest voelen. Ik heb het maar zo gelaten. Hij kon het niet weten.

Maar als je het verhaal van de mensen rond de tafel niet kent …