Ooit organiseerde mske een wedstrijd die doorging in twee dagen. En om haar vader te plezieren, die dat soort wedstrijd nog nooit had gezien, nam ze hem mee. De eerste dag was het schitterend weer. En vader zei dat hij dat aan Dodebroer had gevraagd en dat die daar voor gezorgd had. De dag daarna heeft het stront geregend!

Dit heeft zich altijd voorgedaan. Gebeurde er iets goed, dan was dat dank zij Dodebroer, gebeurde er iets slecht dan was het je eigen stomme schuld.

En door de jaren heen kreeg mske een gloeiende hekel aan Dodebroer, die ze zich enkel vaag herinnerde van een bezoek aan een kliniek in Gent en de dag dat zij met Broer en vader achter de lijkwagen mocht gaan. Op die dag was mske net vijf jaar en Dodebroer 20 maanden.

En altijd heeft mske dit feit als excuus gezien voor het gedrag van moe omdat het zo erg was.

Nu ziet ze dat helemaal anders. Het is erg een kind te verliezen, maar om daarom het leven van de levenden te vergallen zodat ze je niet meer kunnen horen of zien, dat vindt mske er toch iets te veel aan.

Dodebroer is meer dan 40 jaar dood en nog brandt er dag en nacht een noveenkaars voor hem op de schouw, of zoals moe het eens zei: “het groot verdriet van vroeger is nu een geluk, want ik heb een privé heilige in de hemel”.